Een gehucht in Nieuw-Zuid-Wales, Australië – 1914 (1)
Bosbrand
Het is geen doen. Het is zo heet, de vlammen verschroeien de haren op de handen en armen van de mannen uit het gehucht Durilgai. Hun ogen zijn rood en tranen, de rook bijt in hun keel en longen. En wat kunnen ze nu eigenlijk uitrichten? Met ijzerdraad hebben ze zakken vastgemaakt aan stokken en daarmee slaan ze als gekken het vuur uit. Tenminste dat proberen ze. Maar de vlammen zijn vindingrijk, telkens weten ze nog wat gras en wat dorre takjes te bereiken en verder te kruipen. Tot ze weer bij een kurkdroge struik zijn, die even later brandt als een fakkel. Of bij een denneboom, die onder de hars zit. Die wil ook wel fikken.
Een groepje kinderen op blote voeten komt aangerend. Ze zijn van het gehucht en lopen op de zwetende mannen af. Ze zijn buiten adem en kunnen maar een enkel woord uitbrengen. Maar de mannen begrijpen het wel. Terwijl zij hier het vuur proberen tegen te houden, blaast de wind van de andere kant de bosbrand naar hun boerderijen en hutten. Ze kijken elkaar aan. Ze zijn verslagen. Ze stoppen een pruim in hun mond. Maar even later maken ze toch hun paarden los, die maar al te graag weg willen en rijden naar het gehucht.
Het vuur is inderdaad angstaanjagend dicht bij een paar boerderijen aangekomen. Ondertussen wordt het donker. Het is eigenlijk een betoverend gezicht, al die goudgele en oranje vlammen die de bomen inkruipen en de brandende takken naar beneden gooien. De mannen slaan nog hier en daar op wat voortkruipend vuur op de grond. Maar ze zijn te moe. Ze weten bijna niet meer wat ze doen. Vaak staren ze in de vlammen, alsof ze er zo in zouden willen lopen. Ze zijn verloren.
Dan schreeuwt er plotseling een van de kinderen. Hij heeft een druppel opgevangen op zijn hand, die schittert als een diamant. En nog een druppel en nog een. De kinderen lachen. Een bliksemflits, een keiharde donderslag. En dan regent het ontelbaar vele verlossende dikke druppels. De mannen, vrouwen en kinderen lopen terug naar hun hutten en boerderijen. Het ruikt nog dagen naar as. Al gauw steken overal groene sprietjes hun kopjes omhoog.
_______________________
Bron
In de roman De lotgevallen van een pionier (1956) beschrijft de Australische auteur Patrick White op bijna poëtische wijze het leven en de gevoelens van een boer en boerin op een kleine boerderij.
Ga naar:
= deel 2: Gefaald – een gehucht in Nieuw-Zuid-Wales, Australië – rond 1935 (2), verhaal 87.
= de volgende pagina: Mijn padrino - de pampa's van Argentinië – 1916, verhaal 58.
= de Inhoudsopgave, verhaal 57.