Queensland, Noord-Australië – rond 1860
Zwart of wit?
Jock McIvor zit met zijn ellebogen op tafel, zijn beide vuisten tegen zijn wangen. Hij kijkt wezenloos voor zich uit. Hij heeft altijd al moeite om op gang te komen, maar vandaag nog meer dan anders. Hij heeft niet best geslapen en dat valt te begrijpen. Gisterenochtend, toen ze naar de wei liepen om te gaan melken, kwam zijn oudste zoon die vooruit gelopen was opeens naar hem toe rennen: “Pap, pap, kom kijken, kom kijken”. Meer kon hij niet uitbrengen, hij stond te trillen op zijn benen. Gauw liep Jock achter hem aan, tot hij de drie ganzen zag liggen. Prachtige witte beesten, maar nu met een grote rode vlek onder hun kop. Iemand had hen de keel doorgesneden.
Zo'n tien jaar geleden zijn Jock en zijn vrouw Ellen vanuit Schotland naar het noorden van Australië geëmigreerd. Na een paar moeilijke jaren kregen ze eindelijk en stukje grond toegewezen door de regering en zijn toen hun eigen boerderij begonnen. Het is hard werken en het klimaat valt niet mee: gloeiend hete zomers en telkens weer bosbranden. Maar langzaam maar zeker wordt het wat. Ze leven in een uithoek van het land, maar ze hebben buren met wie ze het goed kunnen vinden. Of beter gezegd, met wie ze het tot voor kort goed kònden vinden.
Ongeveer een jaar geleden kwam er vanuit het bos een kleine, donkere man met strogeel haar aanlopen. De kinderen van Jock en Ellen die er toevallig aan het spelen waren, namen hem mee naar de boerderij. De man bleek Gemmy te heten en sprak stotterend een paar woorden Engels.
Gemmy was een jaar of dertig. Als kind van dertien was hij overboord gezet van een schip, waar hij koksmaatje was. Hij was ernstig ziek en daarom hadden ze hem maar op een vlot gezet. Dagen later spoelde hij aan op de kust van Australië, waar Aboriginals hem vonden. Ze gaven hem water en wat te eten. Gemmy woonde zestien jaar bij hen en werd een van hen. Tot hij hoorde over witte spookverschijningen die zich in het land vestigden. Die wou hij zien.
Jock en Ellen namen Gemmy in hun gezin op. Het was tenslotte een Engelsman en hij was er niet best aan toe. Maar de buren moesten niks van hem hebben, voor hen was hij een zwarte. Het zou best kunnen dat hij een spion was en alles vertelde aan zijn zwarte vrienden, die hem misschien in de nacht kwamen opzoeken. En dat die hen op keer onverhoeds zouden aanvallen en doden met hun speren.
“Allemaal onzin”, vond Jock, “en het is trouwens geen zwarte, maar een Engelsman en een stumper die geholpen moet worden.” Maar er was geen praten tegen. Zwarten kon je nooit vertrouwen ... En zo verslechterde de sfeer. De kinderen werden op school gepest, Gemmy werd gestompt en Ellen kreeg 'goed bedoelde' waarschuwingen van haar buurvrouwen.
Als Jock na het ontbijt naar buiten loopt, mompelt hij in zichzelf: “Ik laat me niet bang maken, Gemmy blijft bij ons en wie een vinger naar hem uitsteekt, krijgt met mij te doen.” Maar het beeld van de ganzen liggend op het pad laat hem niet los, hun kop scheef omhoog en met een vreemde rode kraag.
_______________________
Bron
Herinnering aan Babylon (1993) is een intrigerende roman van de Australische schrijver David Malouf over onbegrip en achterdocht.
Ga naar:
= de volgende pagina: 'Het is je vijand niet' - een dorpje in Liberia – rond 1860 (1), verhaal 19.
= de Inhoudsopgave, verhaal 18.