Een dorpje in Anatolië, Turkije – 1995
Meisje vermist
“Denk nou toch eens na!”, brult het dorpshoofd, woedend aan zijn sigaret trekkend en rookwolken uitblazend. “Er is er toch maar één in het hele dorp die zoiets zou kunnen doen! Wie zou het nou anders gedaan kunnen hebben?” Het zweet breekt de dorpswacht uit. In gedachten gaat hij door de straten van het dorp. Alle deuren gaat hij langs. Hij verzet zijn mauser-geweer, die tussen zijn knieën staat, nog maar eens. Hij zou werkelijk niet weten wie Güvercin ontvoerd heeft.
Eergisteren was Reșit bij het dorpshoofd gekomen, hijgend en met grote ogen. Zijn nichtje Güvercin was weg, zomaar. Overal hadden ze gezocht, iedereen gevraagd. Het dorpshoofd was meteen gaan kijken op de boerderij. Zwijgend liep hij door alle kamers. Hij keek achter de balen tarwe en kikkererwten. Daarna ging hij naar de stal en keek in alle hoeken. Geen spoor van het meisje. “Is Güvercin verliefd op iemand? Of iemand op haar?”, vroeg hij haar moeder.
Hij gaf de dorpswacht opdracht met een groep mannen de bergen in te trekken. Ze zochten tot het donker werd, maar zonder resultaat.
Reșit kwam sindsdien wel drie keer op een dag naar het kantoortje van het dorpshoofd. Om te zuchten en te vragen wat die nou ging doen. Maar die wist niks te bedenken. Totdat hem opeens een licht opging. Cennets zoon díe moest het gedaan hebben. Hoe hij op dat idee gekomen was, zou hij later aan niemand uit kunnen leggen.
Cennets zoon was een beetje gek. Hij zwierf dagen door de bergen en zei in het dorp onbegrijpelijke dingen. Daar was iedereen aan gewend. De kinderen lachten om hem.
“Jij gaat die zoon van Cennet in de gaten houden. Je verliest hem geen moment uit het oog. Begrepen!” De dorpswacht knikte. Hij hing zijn mauser op zijn schouder en zat uren tegenover het huis van Cennet op zijn hurken, onder een boom. Zo nu en dan rookte hij een sigaret. Het was ondertussen donker geworden. Cennets zoon zat achter het raam. Bij het licht van een olielamp zat hij te schrijven.
Opeens hoorde hij de fluisterende stem van het dorpshoofd naast hem. “Kom, we grijpen hem.”
Cennet had geschreeuwd en gehuild. Cennets zoon had met grote ogen gekeken en gezwegen. In het kantoortje hadden het dorpshoofd en de dorpswacht hem twee keer een aframmeling gegeven. Weer had hij met grote, bange ogen gekeken en later geschreeuwd. Cennet, met witte haren die onder haar hoofddoek uit piekten, had op de deur van het kantoortje gebonkt. “Laat hem gaan, hij heeft niks gedaan”, had ze gegild. Uiteindelijk had het dorpshoofd hem vrij gelaten.
Het dorpshoofd keek naar de bloedvlekken op de muur van het kantoortje. Güvercin was nu ruim een week weg. Geen spoor van haar te bekennen. Cennet spuugde iedere keer op de grond als hij haar tegenkwam. Cennets zoon zwierf na een paar dagen alweer door het dorp, van tijd tot tijd akelig lachend en roepend: “Waarom valt sneeeeeuw naar beneeee?”
Het was alsof het geroep dichterbij kwam. Daar stond Cennets zoon voor het raam van het kantoortje. Hij drukte zijn neus plat tegen de ruit. “Waarom valt sneeeeeuw naar beneeee?”, riep hij. Het koude zweet brak het dorpshoofd uit.
_______________________
Bron
In het boek De Schaduwlozen (1995) beschrijft de Turkse auteur Hasan Ali Toptaș het leven in een klein, afgelegen dorpje. Dromen, wanen, herinneringen, geruchten en verhalen vullen het boek. En ondertussen gaat het leven van alledag door. De dorpelingen moeten het met elkaar zien te rooien. Van de overheid, ver weg, hebben ze niets te verwachten.
Ga naar:
= de volgende pagina: Weeskinderen - een dorp in Zimbabwe – 1996, verhaal 147.
= de Inhoudsopgave, verhaal 146.