Een rivier in IJsland – 1879
De overtocht
Haastig trekt de oude man de kleren uit van de peuter. Zijn gezicht is verweerd, maar zijn gebaren zijn energiek, alsof hij nog in de kracht van zijn leven is. “Ik ben bisschop Thjodrek, ik ben een afgezant van de Allerhoogste”, roept hij naar een groepje ruiters aan de oever. “Ik doop dit kind nu, zodat het regelrecht naar het eeuwige Godsrijk gaat, als het omkomt.” Dan dompelt hij de peuter kort onder in het koude water en mompelt gebeden, terwijl hij het krijsende kind met een doek droogwrijft en onder zijn trui stopt om het te warmen met zijn lijf.
Thjodrek zit samen met een groep haveloze mannen en vrouwen in een grote sloep midden op een rivier. Hij geeft de veerman opdracht de sloep met de stroom mee te laten drijven. Als de veerman tegenwerpingen maakt, herhaalt hij met luider stem dat hij bisschop is en de gezondene van God zelf.
Thjodrek is met met een groep bekeerlingen op weg naar een havenplaats om vandaar met een stoomschip naar de mormonen in Amerika te reizen. Hij is zelf opgegroeid op een klein boerderijtje in IJsland. Later is hij gaan zwerven en uiteindelijk bij de mormonen in Utah in de Verenigde Staten terechtgekomen. Vervolgens keerde hij terug naar zijn geboorteland om er het mormoonse geloof te prediken en volgelingen mee te nemen naar de heilige gemeenschap aan de overzijde van de oceaan.
Een van de berooide mensen in de sloep is Stena, een jonge vrouw, de moeder van de peuter. Zij zit ineengedoken op een van de banken in een waas van tranen. Ze kijkt angstig naar de ruiters. Dat zijn de machtige en brutale paardenkoopman Björn Leem en zijn kornuiten. Leem heeft haar zwanger gemaakt, maar het kind nooit willen erkennen. Hij heeft zoveel schande over haar en haar familie gebracht. Maar, toen hij hoorde dat ze naar Amerika ging, heeft hij gauw wat vrienden opgetrommeld om haar 'zijn' kind af te pakken. Ze weet zeker dat Thjodrek het pas gedoopte kind liever zal verdrinken, dan het in handen te laten vallen van die duivel.
Leem ziet de sloep met de stroom mee drijven. Een paar van zijn makkers willen de achtervolging inzetten. Maar hij weet dat daar moerassen zijn en drijfzand. Daar kan je niks met paarden beginnen. Leem heft zijn rechterhand op en roept: “Kom mee, we gaan, we hoeven geen getuigen te zijn van een kindermoord.” Een eind verder loopt de sloep op de oever en vervolgen de bekeerlingen hun weg.
_______________________
Bron
De IJslandse schrijver Halldór Laxness verhaalt in zijn roman Het herwonnen paradijs (1960) hoe een groepje arme boeren in het verre Amerika een nieuw begin maakt.
Ga naar:
= de volgende pagina:
Lichtpuntje - een klein dorpje in Massachussets, Verenigde Staten – 1884, verhaal 27.
= de Inhoudsopgave, verhaal 26.