Een bergdorpje in Peru – rond 1930 (2)
Misitu, de heilige stier
“Vlug, Kokchi, ga snel Misitu waarschuwen.” De K'oñani's kijken Kokchi met tranen in de ogen aan en weg is hij. Hij loopt achter de boerderij om en dan gebogen door de struiken in de richting van het ravijn van de Negromayo. Hij heeft een tasje met cocabladeren bij zich en een wakawak'ra, een hoorn om op te blazen. In de verte komt don Julián aan over de pampa, op zijn vurige schimmel, samen met een hele groep opzichters, mestiezen, allemaal te paard. Maar Kokchi is gelukkig nog op tijd en weet ongezien het ravijn te bereiken.
Vroeger was dit allemaal Indiaans gebied, met veel Indiaanse dorpjes. Tot opeens misties, deftige, blanke mannen, uit Lima (de hoofdstad van Peru) hier naar toe kwamen, alle Indianen verdreven en de grond in beslag namen om er vee te houden. De K'oñani's zijn de enige Indianen die hier nog wonen, op de grens van de pampa en het gebergte. Zij werken op de boerderijen van de misties, zij verbouwen er het veevoer en hoeden er de dieren.
Kokchi is een koeherder van een boerderij van don Julián. Maar hij is ook een layk'a, een tovenaar, die met dieren kan praten. En daarom moet hij de wilde stier Misitu gaan waarschuwen. Het is een heilig beest voor de Indianen, dat in de bossen van het ravijn leeft, helemaal alleen. Het is een geschenk aan hen van de auki, de heilige berg, Ak'chi. Al jaren lang waarschuwen de K'oñani's iedereen die hier voorbij komt op te passen voor Misitu, omdat die woest is, en iedereen aanvalt.
Toen de K'oñani's het gerucht hoorden dat don Julián Misitu kwam vangen voor het jaarlijkse stierengevecht in zijn stad, waren ze dodelijk bedroefd dat zij hun heilige stier kwijt zouden raken. Hun dorp, de pampa, zou doods en verlaten zijn zonder hun Misitu. Maar Kokchi wist wel raad.
Als don Julián en zijn mannen die nacht liggen te slapen, worden zij wakker door een doordringend geluid uit de richting van het ravijn. Wauooh, wauooh, wauh. Het klinkt droevig, naargeestig. Het begint telkens weer opnieuw. In het donker sluipen een paar Indianen naar de opzichters toe en fluisteren hen toe dat Misitu bedroefd is voor de paarden die hij morgen gaat doden. Misschien jouw paard, taita, meester.
Als de groep ruiters de volgende ochtend naar het ravijn vertrekt, zingen de Indiaanse vrouwen huilend een dodenlied voor de mannen, van wie ongetwijfeld verschillenden niet levend terug zullen keren. “Hou op met dat domme gezang”, snauwt don Julián. Maar de opzichters hebben de schrik al te pakken. Als ze in het ravijn aankomen, de eerste glimp van Misitu opvangen en het sombere geluid van de wakawak'ra horen, hebben ze het niet meer en geven zij hun paard de sporen. De schimmel van don Julián begint te beven en rent dan achter de andere paarden aan.
_______________________
Bron
De prachtige roman Bloedfeest (1941) van de Peruaanse schrijver José María Arguedas beschrijft het leven van kleine Indiaanse boeren en landarbeiders. Arguedas heeft als kind enkele jaren in een Indiaans gezin gewoond en heeft er vloeiend Quechua leren spreken.
Ga naar:
= deel 1: De weg - een bergdorpje in Peru – rond 1930 (1), verhaal 79.
= de volgende pagina: Verdeeldheid in het dorp - een dorpje in Kenia – rond 1930, verhaal 81.
= de Inhoudsopgave, verhaal 80.