Een klein Japans eiland – 1954
De zeegod is hun welgezind
Stralend van geluk lopen Shinji en Hatsue samen de lange trap op. Tweehonderd stenen treden voeren door een bos naar de top van een berg op het eilandje Uta-jima, waar het altaar staat van Watasumi no'Mikoto, de zeegod. Shinji is een jonge visser van 19 jaar. Hij heeft een grote, nog enigszins levende zeevis in zijn hand. Zijn gezicht is al wat verweerd door de zon en de zeewind. Hatsue, iets jonger dan Shinji is een duikster. Ook haar gezicht is gebruind, maar haar huid is glad door het zeewater.
Beiden hebben ze zoveel energie dat ze in één keer de trap op zouden kunnen rennen, maar ze lopen dit keer liever rustig aan, hand in hand, om des te intenser van hun geluk te genieten. Halverwege kijken ze uit over de baai. In de lucht drijven een paar witte wolken en het water is diepblauw. Beiden zeggen ze niets, maar ze denken hetzelfde: ons eiland is de mooiste plek op de hele wereld.
Als ze boven komen en voor het altaar van Watasumi staan, klapt Shinji in zijn handen om de zeegod te laten weten dat er twee aanbidders bij zijn heiligdom aangekomen zijn. In stilte begint hij de zeegod te danken voor al het geluk dat hij hun geschonken heeft. Hatsue bidt met haar hoofd diep gebogen, zodat Shinji haar bruine nek ziet en even moet slikken.
Haar leven is niet eenvoudig geweest, bedenkt Hatsue. Toen zij nog jong was en haar moeder overleden, heeft haar vader haar ondergebracht bij familieleden op een ander eilandje. Daar heeft zij geleerd naar sponzen te duiken om zo wat bij te dragen aan het gezinsinkomen. Toen haar vader oud was geworden en de andere kinderen het huis uit waren, heeft hij haar terug gehaald naar Uta-jima. Daar heeft zij Shinji ontmoet, de stoere maar bescheiden jonge visser. Het was liefde op het eerste gezicht. Beiden wilden niets liever dan zo snel mogelijk trouwen, maar de vader van Hatsue moest daar niets van weten. Hij had zijn zinnen gezet op een jongeman uit een gegoede familie.
Weerzinwekkend geroddel in het vissersdorp, woede-uitbarstingen van haar stijfkoppige vader, een verbod om het huis te verlaten, behalve wanneer Shinji aan het vissen was en vele hete tranen zijn het afgelopen jaar haar deel geweest. Toen zij steeds bleker en zwakker werd, begon haar vader echter te twijfelen en toen in een dorpsconflict bleek dat de jongeman van de welgestelde familie een leugenaar en een slappeling was en Shinji eerlijk en onbaatzuchtig, gaf hij uiteindelijk toch zijn toestemming.
Shinji klopt op het raam van het priesterhuisje, overhandigt de vis aan de priester en vraagt hem deze te offeren aan de zeegod om hem te danken en om geluk af te smeken over hun aanstaande huwelijk.
_______________________
Bron
De korte roman Bloesems over Uta-jima (1954) van de Japanse auteur Yukio Mishima beschrijft tot in detail het vissersleven op een klein eiland en is tegelijkertijd een ontroerend liefdesverhaal.
Ga naar:
= de volgende pagina: Klassen-analyse - een klein dorpje in Vietnam – 1955 (1), verhaal 116.
= de Inhoudsopgave, verhaal 115.