Een dorpje in Berry, Centraal-Frankrijk – rond 1790
Gepofte kastanjes
“Laten we een vuur maken, dat is het beste wat we kunnen doen”, zegt Marie vastberaden. Germain voelt er niets voor: “Hoe denk je in dit vochtige bos een vuur aan te krijgen? Alles is kletsnat.” “Ben jij dan nooit herdersjongen geweest?”, vraagt Marie verbaasd, “zie je dat groepje eikenbomen, daaronder is het droog. Onder die eikenbladeren liggen droge takken, dat kan ik je vertellen. Pak jij je tondeldoos maar.”
Binnen de kortste keren brandt er een heerlijk vuur en kunnen Germain en Marie zich drogen, warm worden en wat uitrusten. “Je bent een slim meisje, Marie, dat moet ik zeggen. Nee, ik was nooit een herdersjongen. Zo gauw ik kon lopen moest ik voor de koeien en later voor de ossen zorgen van onze boerderij. Dan leer je dat allemaal niet.”
Marie is een jonge herderin van zestien jaar. In een dorpje verderop heeft ze werk gekregen. Ze zag er tegenop weg te gaan bij haar moeder, een arme, alleenstaande weduwe; maar er zat niks anders op. Ze moest wat geld zien te verdienen. Ze zag er nog meer tegenop alléén naar het dorpje te moeten lopen, want daarvoor moet je door een bos en dan weet je nooit wie je tegen komt. Gelukkig hoorde ze dat Germain, een jonge, ongetrouwde boer uit de buurt, naar hetzelfde dorp moest om een familielid te bezoeken. Zodoende gingen ze samen. Aan het eind van de middag kwam er een dikke mist opzetten en zijn ze midden in het bos verdwaald. Op gegeven moment was het stikdonker en konden ze niet meer verder trekken.
“Gelukkig heb ik nog wat brood bij mij”, zegt Germain als ze bij het vuur zitten, “dat zullen we delen.” “Dan trakteer ik op gepofte kastanjes,” antwoordt Marie, en haalt er met een stokje een paar onder de gloeiende as te voorschijn. Germain kijkt met grote, vragende ogen. “Ja, die heb ik vandaag gezocht, toen we hier in het bos liepen en ze meteen onderin de hete as gelegd toen het vuur eenmaal brandde. Zo doen wij herders dat.”
Germain zegt Marie te gaan slapen, hij zal wel op het vuur passen en de wacht houden tegen de wilde dieren. Marie rolt zich in haar mantel, maar kan de slaap niet vatten. “Germain is echt aardig”, denkt ze, “hij is flink ook en ziet er goed uit. Jammer dat ik van zo'n arme familie ben. Hij zal wel nooit met me mogen trouwen.” Dan worden haar oogleden zwaar en sluimert ze in.
_______________________
Bron
La mare au diable (1846) is een prachtig geschreven korte roman van de Franse auteur George Sand over het boerenleven in haar eigen dorp.
Ga naar:
= de volgende pagina: Kleine Fadette grinnikt - een dorpje in Berry, Centraal-Frankrijk – rond 1792 , verhaal 13.
= de Inhoudsopgave, verhaal 12.